Voordat de mossellarven zich ergens vestigen worden ze meegenomen door de stroming die gedeeltelijk ook bepaald wordt door de heersende windrichting. Voor een succesvolle vestiging van de mossellarven is een korte periode van rustige condities met weinig of geen stroming en de afwezigheid van golfwerking nodig. De broedval is een zeer cruciale fase in, waarbij de geschiktheid van de ondergrond een grote rol speelt. Er zijn grote verschillen tussen jaren wat betreft broedval succes. Er zijn verschillende theorieën die de hoge natuurlijke variatie verklaren. Deze hangen samen met de strengheid van de winter en de invloed van predatie:
1. Na een strenge winter zouden eicellen een betere kwaliteit hebben. Deze hypothese is echter verworpen omdat er wetenschappelijk geen relatie is aangetoond tussen een strenge winter en een betere kwaliteit broed.
2. Een koudere winter zou er voor zorgen dat predatoren zoals krabben en garnalen later actiever worden door de lage water temperatuur. Deze hypothese is echter ook verworpen omdat de mosselontwikkeling in een koude winter evenveel vertraagd wordt als die van garnalen en krabben en daardoor pas laat in het seizoen zijn piek bereikt.
3. Na een strenge winter zijn er sowieso minder predatoren en daardoor overleeft de broedval van mosselen, kokkels, strandgapers en nonnetjes beter. Vooral de krabbenpopulatie is erg klein na een strenge winter. Deze hypothese is dus het meest aannemelijk.