De groei van de mossel, zowel in schelplengte als in vleesgewicht, hangt voor een groot deel af van de hoeveelheid en de kwaliteit van het opgenomen voedsel. Naast voedselkwaliteit en kwantiteit spelen ook de watertemperatuur, het zoutgehalte, de stromingssnelheid en de golfslag, de grootte en leeftijd van de mossel en competitie tussen mosselen en andere (schelp)dieren of de aanwezigheid van zeepokken op de schelp een rol. Het getijdeverschil kan ook van invloed zijn op de groei van de mosselen. De droogvalduur bepaalt immers de tijd dat een mossel voedsel uit het water kan halen en daarmee dus ook de groeisnelheid. Dit is ook waarom mosselen in het litoraal, dus op droogvallende platen, vaak kleiner zijn dan mosselen in het sublitoraal. De relatie tussen schelplengte en het vleesgewicht hangt af van voedselbeschikbaarheid; goed doorvoede, snelgroeiende mosselen hebben een hoge ratio in vleesgewicht ten opzichte van schelplengte. De lengte groei van de mosselschelp vindt voornamelijk plaats in de maanden april tot en met augustus. In deze maanden is de voedselbeschikbaarheid, de concentratie algen in het water, het hoogst. Energie voor onderhoud en groei nemen exponentieel toe wanneer de temperatuur toeneemt. Het lichaamsgewicht van mosselen neemt weer af na de zomer, voornamelijk door afname in voedselbeschikbaarheid. Het gewichtsverlies vanaf augustus kan zelfs oplopen tot 50% in de winter. Ook gedurende de repreductieperiode kan het vleesgewicht van mosselen afnemen doordat er veel energie naar de productie van ei- en zaadcellen dat mosselen gaat.
Energiehuishouding
Energie uit voedsel wordt in eerste plaats gebruikt voor onderhoud en vervolgens voor groei. De energie die de mosselen uit het voedsel halen, gebruiken ze om toe te nemen in vlees- en schelpgewicht, maar ook voor de productie van geslachtcellen en byssusdraden. Waar Mosselen hun energie in stoppen hangt af van de omgeving en het seizoen. Mosselen hebben die energie namelijk nodig om zich aan te passen aan de omgeving. Mosselen op droogvallende wadplaten hebben bijvoorbeeld meer last van de golfslag dan onder water liggende mosselen en investeren meer in de ontwikkeling van een dikke schelp en byssusdraden. Mosselen die leven onder hoge predatiedruk daarentegen zullen weer meer investeren in een dikkere schelp. Het gewicht van het vlees van de mosselen is het hoogst in juli-augustus, waarna het geleidelijk afneemt. In het najaar en de winter neemt het gewicht vervolgens drastisch af direct na het loslaten van eicellen en zaadcellen. Het vleesgewicht kan zakken van 35% van het gewicht naar 15%. De schelp blijft daarbij even groot.
Waardoor kunnen groeisnelheden verschillen tussen jaren?
Er kunnen tussen jaren grote verschillen zijn in de groeisnelheid en de overleving van jonge mosselen. Het ene jaar kan de schelplengte twee keer zo snel toenemen als het andere jaar. Zulke verschillen kunnen natuurlijk met de voedselbeschikbaarheid te maken hebben, die ook grote jaarlijkse fluctuaties kan laten zien. Maar er zijn ook aanwijzingen dat er mogelijk een verband is tussen de groeisnelheid na vestiging en de hoeveelheid voedsel die een mossel als larve tot zijn beschikking heeft gehad (Phillips 2002). Laboratoriumonderzoek laat zien dat larven, die veel voedsel aangeboden hebben kregen, groter waren op het moment van vestigen en sneller groeiden na vestigen. Zelfs na een aantal weken bleven ze sneller groeien, ongeacht de hoeveelheid voedsel die er dan beschikbaar was. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de beter doorvoede larven meer energie hebben om zich te vestigen en de metamorfe van larve naar mosselzaad beter doorkomt. Direct na vestigen ondergaan de larven een metamorfose waarbij de kieuwen worden ontwikkeld. De kieuwen zijn belangrijke organen om voedsel en zuurstof op te nemen. De goed doorvoede larven zouden meer reserve kunnen hebben voor het ontwikkelen van een groter kieuwoppervlakte. Het hebben van een lange schelp en een groter kieuwoppervlakte heeft als voordeel dat de mossel meer voedsel uit het water kan filteren. Deze resultaten zijn echter alleen nog gevonden in een laboratorium opzet en nog niet geverifieerd in het veld.