Dichtheidsafhankelijke processen spelen een belangrijke rol in de zelforganisatie van mosselen en daarmee ook in de groei en overlevingskans. Mosselen vormen ruimtelijke patronen door een wisselwerking tussen concurrentie om voedsel en het samenklonteren om verlies door roofdieren of golfslag te verlagen. Door deze patroonvorming is het voedselaanbod en de competitie druk binnen een mosselbank maar ook binnen een mosselklomp niet overal hetzelfde. De locatie van een mossel binnen een natuurlijk mossel bed of een commercieel bodemperceel zou dus invloed kunnen hebben op de groei van de mosselen. Stroming speelt hierbij een belangrijke rol. Als water over een mosselbank stroomt pompen de mosselen zo veel dat al na enkele meters de hoeveelheid voedsel, algen, meetbaar is afgenomen. Verderop liggende mosselen hebben dus minder voedsel. 

In een natuurlijk mossel bed vormen de mosselen op een kleine (10-50 cm) en grote schaal (10 m) patronen die helpen bij de overleving van het mossel bed. Op commerciële mosselbedden worden de mosselen vaak in grote cirkelbewegingen over een mosselperceel uitgestrooid waarbij de zaaisporen vaak meerdere malen worden gekruist. Dit zorgt voor een zaaipatroon met extreem hoge mosseldichtheden en hele lage dichtheden. Uit onderzoek is gebleken dat deze hele hoge en lage dichtheden een negatief effect kunnen hebben op de groei en overleving van de mosselen. Als de dichtheid heel laag is (< 2 kg/m2) dan kunnen de mosselen moeilijker samenklonteren waardoor ze kwetsbaar zijn voor wegspoelen en roofdieren. Daartegenover, als de mosseldichtheid heel hoog is (>5 kg/m2) dan is de competitie om voedsel hoog wat een negatief effect heeft op de groei. Extreem hoge dichtheden (> 9 kg/m2) kunnen op kruisingen van zaaibanden voorkomen en daar kan er een hoge sterfte plaatsvinden. Een hoger rendement kan dus worden behaald als de mosselen zo gelijkmatig mogelijk worden verdeeld in een niet te lage en niet te hoge dichtheid (±3-5 kg/m2). 

Laat commentaar achter